Maand die zijn hart verzon

En Rehoboam kwam naar Jeruzalem
En hij verzamelde heel het huis van Judah
En de stam van Benjamin
Honderdtachtigduizend uitgekozen krijgers
Om oorlog te voeren met het huis van Jisraël
Om het koninkrijk terug te geven aan Rehoboam
De zoon van Solomon
En het woord van God
Kwam tot Shemiah, de man van God
Hij zei:
Spreek met Rehoboam, de zoon van Solomon
Koning van Judah
En tegen heel het huis van Judah en Benjamin
En de rest van het volk
Zeg hen:
Dit zegt de Eeuwige:
Je zult niet optrekken
En je zult geen oorlog voeren met je broeders
De kinderen van Jisraël
Iedere man keert terug naar zijn huis
Want deze zaak is door Mij teweeggebracht
En ze luisterden naar het woord van de Eeuwige
En ze keerden terug naar hun huizen
In overeenstemming met het woord van de Eeuwige
En Jeroboam bouwde Shechem
In het gebergte van Efraïm
En woonde daar
En hij vertrok vandaar
En bouwde de stad Penuel
Jeroboam zei toen tegen zichzelf:
Nu kan het koninkrijk
Terugkeren naar het huis van David
Wanneer dit volk omhoog trekt
Om offers te brengen in de Tempel van de Eeuwige
In Jeruzalem
Het hart van deze mensen
Zal zich wenden tot hun meester
Tot Rehoboam de koning van Judah
En ze zullen me vermoorden
En terugkeren tot Rehoboam
De koning van Judah
De koning pleegde raad
En maakte twee gouden kalveren
En hij zei tegen hen:
Het is te ver voor jullie
Om naar Jeruzalem omhoog te gaan
Hier zijn je goden, Oh Jisraël
Die jullie uit het land van Egypte hebben geleid
En hij plaatste er één in Beth El
En de ander plaatste hij in Dan
En dit werd een zonde
En het volk ging voor die ene
Zelfs naar Dan
En hij maakte het huis van de hoge plaatsen
(huizen met altaren)
En hij maakte sommige mensen priester
Die geen zonen waren van Levi
En Jeroboam maakte een feest
In de achtste maand
Op de vijftiende dag van de maand
Zoals het feest dat in Judah was
En hij bracht offeringen op het altaar
Zo deed hij in Beth El
Om kalveren te slachten
Die hij had gemaakt
En hij plaatste in Beth El priesters
Van de hoge plaatsten die hij had gemaakt
En hij bracht offers op het altaar
Dat hij had gemaakt
Op de vijftiende dag
Van de achtste maand
In de maand
Die zijn hart had verzonnen
En hij maakte een feest
Voor de kinderen van Jisraël
En hij ging omhoog naar het altaar
Om wierook te branden
(eigen vertaling)

Je kunt je afvragen
Of de Eeuwige dit voor ogen had
Toen Hij boos werd op Solomon
Omdat zijn vrouwen andere goden aanbaden
En Hij daarom maar één stam
Uit het huis van David onder het bewind
Van zijn zoon Rehoboam liet
Nu is heel Jisraël aan het dansen
Voor een gouden kalf

Ik wil voortaan als prinsesje behandeld worden
Heb ik me voorgenomen
Nadat hij die rijdt me weer
Een heel stuk door de regen liet lopen
Omdat hij de auto ergens ver weg parkeerde
Vorige keer wilde hij me door de sneeuw laten baggeren
Ik wil voortaan bij de ingang afgezet worden
Niet door de regen
En niet door de sneeuw
Zoals mijn vader hoffelijk voor mijn moeder is
Zij hoeft nooit een spetter op te vangen
Hij zet haar af
En pikt haar weer op
Zij is altijd beschermd
Zo’n man wil ik
Ik begrijp niet dat ik het hem steeds moet vertellen

Jezzebel,
Tussen water en water

Art: Pascale, hoffelijk-story



This entry was posted in @home, Bonje in het bejaardenhuis, kunst, literatuur, Own Art and tagged , , . Bookmark the permalink.

Leave a Reply

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.