Water uit de bron van Bethlehem

En na hem Shammah
De zoon van Agei, de bergbewoner
Nu waren de de Filistijnen samen gekomen
In een horde
En er was een stuk grond vol met linzen
En het volk was gevlucht voor de Filistijnen
Maar hij stelde zich op
In het midden van het stuk grond
En verdedigde het
En hij versloeg de Filistijnen
En de Eeuwige bracht een grote overwinning
En drie van de dertig aanvoerders
Gingen naar beneden
En zij kwamen in de oogsttijd bij David
In de grot van Adulam
En de horde Filistijnen waren gelegerd
In de vallei van Refaïm
En David was toen in de vesting
En het garnizoen van de Filistijnen
Was toen in Bethlehem
En David verlangde
En hij zei:
Oh als iemand mij maar water te drinken gaf
Van de bron uit Bethlehem
Die bij de poort is
En de drie machtige mannen
Braken door het kamp van de Filistijnen
En ze putten water uit de bron van Bethlehem
Die bij de poort is
En ze droegen het
En brachten het terug naar David
Maar hij wilde het niet drinken
En goot het uit voor de Eeuwige
En hij zei:
Verre is het van mij, Oh Eeuwige
Dat ik dit zou doen
Zou ik het bloed drinken
Van de mannen
Die hun leven in gevaar brachten?
En hij wilde het niet drinken
Dit was wat de drie machtige mannen deden
En Avishai, de broer van Joav
De zoon van Zeruja
Was hoofd van de drie
En hij hief zijn zwaard
Tegen driehonderd gesneuvelden
In één keer
En hij had naam gemaakt
Onder de drie
En van de drie was hij het meest geëerd
En hij was hun aanvoerder
Maar tot de eerste drie reikte hij niet
En Benayahoe, zoon van Jehoiada
De zoon van een dapper man
Groot in daden
Uit Kavtzaël
Hij sloeg twee grote mannen van Moab
En hij ging naar beneden
En sloeg de leeuw
In een put op een besneeuwde dag
En hij sloeg een Egyptenaar
Een man met een indrukwekkend uiterlijk
En in de hand van de Egyptenaar
Was een speer
En hij sloeg hem neer met alleen een staf
En hij greep de speer uit de hand van de Egyptenaar
En doodde hem met zijn eigen speer
Deze daden verrichte Benayahoe
De zoon van Jehoiada
En hij verwierf zich een naam
Onder de drie machtige mannen
Van de dertig mannen was hij de meest geëerde
Maar tot de eerste drie reikte hij nooit
En David stelde hem aan
Over zijn gevolg
Asahel de broer van Joav
Was onder de dertig mannen
Elchanan de zoon van Dodo
Uit Bethlehem
Shamma de Harodiet
Elika de Harodiet
Cheletz de Paliet
Irah, de zoon van Ikkesh de Tekoïet
Aviëzer de Anathothiet
Mebunnai the Choeshatiet
Tzalmon de Achohiet
Maharai de Netofatiet
Chelev de zoon van Ba’anah de Netofathiet
Ittai de zoon van Rivai uit Gibea
Van de kinderen van Benjamin
Benaja een Pirathoniet
Hidai van Nahale Go’ash
Abi Alon, de Arbothiet
Atzmaveth de Barchoemiet
Eliachaba de Sja’alboniet
Van de zonen van Jashen, Jonathan
Shammah de Hara’iet
Achiam de zoon van Sharar de Arariet
Elifelet de zoon van Achasbai
De zoon van de Ma’achatiet
Eliam de zoon van Achitofel de Giloniet
Chetzrai de Karemeliet
Pa’arai de Arbiet
Yigal de zoon van Nathan uit Tzobah
Bani de Gadiet
Tzelek de Ammoniet
Nachri de Be’erothiet
De wapendrager van Joav
De zoon van Tzerujah
Ira de Jithriet
Gareb de Jithriet
Uriah de Hithiet
Zevenendertig in totaal
(eigen vertaling)

Een hele lijst
Met wie tot de dappere mannen
Van David behoorde
Ongelooflijk saai in mijn ogen
Maar het moet in die tijd
Een grote eer geweest zijn
Om tot de mannen van David te behoren

Hij die rijdt
En elders in Europa vertoefde
Appte gisteren
Dat hij vandaag thuis komt
En toen
Toen zat de verdreven buurman
Bij mij op de bank
Voordat hij naar Suriname gaat
Over een maand
Ik hoop dat hij die rijdt
Snel thuiskomt
Dan kan hij misschien
Op een van zijn andere verblijven
Tijdje verpozen
Zodat er op mijn bank
Geen man meer ligt te ronken
Oi vee ist mir

Jezzebel,
Tussen water en water

Art: Pascale, no-good-deed-goes-unpunished-story



This entry was posted in @home, Bonje in het bejaardenhuis, kunst, literatuur and tagged , . Bookmark the permalink.

Leave a Reply

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.