Zodat je het licht niet dooft

En Ritzpah de dochter van Aiah
Nam het zakkleed (rouwkleding)
En spreidde het voor zich op de rots
Vanaf het begin van de oogst
Totdat water uit de hemel
Over hen werd gegoten
En ze stond niet toe
Dat de vogels van de hemel
Op ze rustten overdag
Noch de beesten uit het veld ’s nachts
En het werd verteld aan David
Wat Ritzpah, de dochter van Aiah
De bijvrouw van Shaul
Had gedaan
En David ging
En nam de beenderen van Shaul
En de beenderen van Jonathan, zijn zoon
Van de mannen van Jabesh Gilead
Die ze gestolen hadden van de straat
Van Beth Shan
Waar de Filistijnen hen hadden opgehangen
Op de dag dat de Filistijnen
Shaul in Gilboa hadden verslagen
En hij bracht de beenderen van Shaul
Van daar omhoog
En de beenderen van Jonathan, zijn zoon
En ze verzamelden de beenderen
Van zij die opgehangen waren
En zij begroeven de beenderen van Shaul
En Jonathan zijn zoon
In het land van Benjamin in Tzela
In de graftombe van Kish, zijn vader
En ze deden alles
Wat de koning hen opdroeg
En God was daarna gunstig gestemd
Voor het land
En de Filistijnen voerden
Weer oorlog met Jisraël
En David ging naar beneden
Met zijn dienaren
En ze vochten tegen de Filistijnen
Maar David raakte verzwakt
En Ishbi
Die een van de zonen van Rafah was in Nov
En het gewicht van zijn speer
Woog driehonderd shekel koper
En hij was omgord met nieuwe wapenuitrusting
En hij dacht David te doden
Maar Avishai, de zoon van Tzerujah hielp hem
En hij versloeg de Filistijnen
En doodde hem
Toen zwoeren de mannen van David tot hem
En zeiden:
Je zult niet langer met ons erop uit trekken
Om te vechten
Zodat je het licht van Jisraël niet dooft
En het gebeurde hierna
Dat er weer oorlog was in Gov
Met de Filistijnen
Toen doodde Sibcai, de Hushathiet Saf
Die een van de zonen van Rafah was
En er was weer oorlog in Gov
Met de Filistijnen
En Elchanan, de zoon van Ja’ari Oregim
De Bethlehemiet die Goliath, de Gittiet doodde
En de staf van zijn speer was zo dik
Als de weversboom
En er was opnieuw oorlog in Gath
En er was daar een man van groot gestalte
En de vingers van zijn handen
En de tenen van zijn voeten
Waren zes en zes
In totaal vierentwintig
En hij was ook geboren aan Orfah
En hij daagde Jisraël uit
En Jonathan, de zoon van Shimeah
Davids broer
Sloeg hem dood
Deze vier werden geboren aan Rafah in Gath
En ze vielen door de hand van David
En door de hand van zijn dienaren
(eigen vertaling)

Ze zeggen wel dat nadat de beenderen
Van Shaul en Jonathan zijn zoon
Begraven waren
God het land Jisraël gunstig gestemd was
Maar er worden behoorlijk wat oorlogen gevoerd
En David raakt zelfs zo verzwakt
Dat zijn mannen hem niet meer mee willen
Het lijkt me geen gunstig teken

Oi, oi, oi, ik zit mezelf behoorlijk in de weg
Ik dacht eigenlijk dat het over zou gaan
Op een bepaald moment
Ben je gewoon te oud
Voor vlinders in je buik
Maar de hevigheid
Van mijn verliefdheid overvalt me
Ik kan er geen kant mee op
En zit mezelf in de weg
Soms vlucht ik mijn huis uit
Dan zwerf ik door het gebouw
Op zoek naar een kopje thee
Bij mijn lieve wietvriendin
Die dubbel ligt
Maar oi, oi, oi, moge het snel bekomen

Jezzebel,
Tussen water en water

Art: Pascale, sinds-een-dag-of-twee-story





This entry was posted in @home, Bonje in het bejaardenhuis, kunst, literatuur, Own Art and tagged , . Bookmark the permalink.

Leave a Reply

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.