Melk en Honing

Ze trokken op
En verkenden het land
Van de woestijn Tshin
Tot Rechow
Waar men naar Chamath gaat
Ze trokken dus de Negev in
Het Zuiden
En éen van hen kwam tot aan Chewron
Daar waren Achieman, Shéshaj en Talmaj
Afstammelingen van de ‘Anakiet
Chewron was zeven jaar eerder
Gebouwd dan Tsoan in Egypte
Ze kwamen tot aan het dal Eshkol
En daar sneden ze een druivenrank af
Waaraan één tros druiven hing
Die ze met z’n tweeën
Aan een draagboom moesten dragen
Daarbij ook wat granaatappels
En vijgen
Die plaats heeft men Eshkol-dal genoemd
Naar aanleiding van de druiventros, eshkol
Die de kinderen van Jisraël
Daar hadden afgesneden
Na veertig dagen
Kwamen ze weer terug
Van de verkenningstocht
Door het land
Zoals ze gegaan waren
Kwamen ze ook weer bij Moshé
En Aharon
En bij de hele gemeenschap
Van de kinderen van Jisraël
Naar Woestijn Paran
Te Kadesh
Brachten aan hen
En aan de hele gemeenschap verslag uit
En lieten hen de vruchten
Van het land zien
Zo vertelden ze het hem:
We kwamen in het land
Waarheen u ons gestuurd had
En inderdaad het vloeit over van
Melk en honing
Kijk maar naar zijn vruchten
Maar… het volk
Dat in het land woont
Is te sterk
En de steden
Zijn buitengewoon grote vestingen
Ja, zelfs afstammelingen
Van de ‘Anakiet hebben we er gezien
In het Zuiderland woont ‘Amalek
En de Chittieten
De Jebussieten
En de Emorieten wonen in het gebergte
Terwijl de Kana’anieten
Aan de zee
En aan de Jordaanoever wonen
Kaléw probeert het volk
Tegenover Moshé tot zwijgen te brengen
Door te zeggen:
We kunnen er best tegen optrekken
En het veroveren
Want we zullen het zeker aan kunnen
Maar de mannen die met hem
Er heen getrokken waren zeiden:
We kunnen niet tegen dat volk optrekken
Want het is sterker dan wij
Ze verspreidden
Onder de kinderen van Jisraël allerlei lasterpraat
Over het land dat ze verkend hadden:
Het land dat we doorgetrokken zijn
Om het te verkennen
Is een land dat zijn bewoners uitteert
En al het volk
Dat we er gezien hebben
Waren mensen van groot postuur
Ook hebben we daar de reuzen gezien
De afstammelingen van ‘Anak
Die tot de reuzen behoren
En we kwamen onszelf als sprinkhanen voor
En zo moeten we ook in hun ogen geweest zijn

De verkenners vertellen leugens
Over het land van melk en honing
Je kunt je voorstellen
Dat ze er niet zoveel zin in hebben
Op dit moment zwerven ze door de woestijn
Vergezeld van de Eeuwige
Alles wordt voor ze geregeld
’s Ochtends valt er manna op de dauw
’s Avonds komen de kwartels aanvliegen
Hun kleding groeide met ze mee
En werd gereinigd door de wolk
Die hen vergezelde
Ze hadden water
De bron van Mirjam reisde met hen mee
En iedereen had een greppeltje
Voor zijn tent gegraven
Zodat er altijd vers water was
Ze hadden te eten en te drinken
Het volk hoefde zich om geen enkele aardse zaken
Zorgen te maken
Ze hoefden zich alleen
Met het spirituele leven bezig te houden
De wetten van de Torah
Maar als ze eenmaal
Naar het beloofde land zouden gaan
Dan zou dat afgelopen zijn
Dan moesten ze zich gaan settelen
En weer dealen
Met de dagelijkse gang van zaken

Ik douch me
Alsof ik naar het mikwe ga
Schoon voor de liefde
Maar ik ga naar het crematorium
Schoon voor de dood

Jezzebel,
Tussen water en water

Art: Pascale, dagen-van-inkeer-story


This entry was posted in @home, kunst, literatuur, Own Art and tagged , , , . Bookmark the permalink.

Leave a Reply

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.