Mazal Tov

En toen de kamelen hadden opgehouden te drinken
Nam de knecht van Awraham een gouden neusring
Een halve shekel zwaar
En twee armbanden voor haar
Tien shekel goud in gewicht
En hij zei:
Wiens dochter bent u
En vertel me eens
Zou er in het huis van uw vader
Plaats zijn om te overnachten?
Hierop zei ze tegen hem:
Ik ben de dochter van Bethoeël
De zoon van Milkah
Die zij Nachor geschonken heeft
Ook zei ze tegen hem:
Er is zowel stro als voer bij ons
Ook plaats om te overnachten
De man boog en wierp zich neer voor de Eeuwige en zei:
Gezegend de Eeuwige
De God van mijn meester Awraham
Die mijn meester zijn liefde en trouw niet onthield
Daar heeft de Eeuwige me toch zo maar rechtstreeks
Naar de bloedverwanten van mijn meester gevoerd!
Snel liep het meisje heen
En vertelde bij haar moeder thuis al deze wederwaardigheden
Riwkah had een broer wiens naam Lawan was
Vlug liep Lawan naar de man buiten
Naar de bron
Want zo had hij de neusring en de armbanden bij zijn zuster gezien
En had hij Riwkah zijn zuster duidelijk horen zeggen:
Zo sprak de man tegen mij
Of hij ging naar de man toe die nog bij de kamelen bij de bron stond en zei:
Kom, gezegende van de Eeuwige
Waarom staat u nog buiten terwijl ik reeds in huis ruimte heb gemaakt
En ook plaats voor de kamelen
Toen ging de man het huis binnen
Men ontzadelde de kamelen
Gaf stro en voer voor de kamelen
En water om de voeten van hem en van de mannen die bij hem waren te wassen
Maar toen hem iets te eten werd voorgezet zei hij:
Ik zal niet eten voordat ik de woorden die ik te zeggen heb gezegd heb
En men zei: Spreek
En hij zei: Awrahams bediende ben ik
De Eeuwige heeft mijn meester buitengewoon gezegend
Zodat hij een groot man is geworden
Hij gaf hem klein en rundvee, zilver en goud, slaven en slavinnen, kamelen en ezels
En Sarah, de vrouw van mijn meester
Schonk mijn meester een zoon nadat ze reeds oud was geworden
En hem heeft hij alles wat hij bezit gegeven
Toen liet mijn meester mij zweren:
Je mag geen vrouw voor mijn zoon nemen van de dochters der Kena’anieten in wier land ik woon
Maar naar mijn vaderlijk huis
En mijn familie moet je gaan en een vrouw voor mijn zoon halen
En ik zei tegen mijn meester:
Misschien wil de vrouw mij niet volgen
Daarop zei hij tegen mij:
De Eeuwige, voor en met wie ik mijn levenswandel heb bepaald
Zal Zijn engel met je mee zenden
En je reis doen gelukken
Zodat je een vrouw voor mijn zoon zult nemen
Van mijn familie en uit het vaderlijk huis
Je zult pas bevrijd zijn van mijn eed
Wanneer je bij mijn familie zult zijn gekomen
En wanneer men je haar niet geven wil
Dan zul je vrij zijn van mijn eed
En zo kwam ik dan vandaag bij de bron aan en zei:
Eeuwige, God van mijn meester Awraham
Moge U toch de reis die ik ondernomen heb doen gelukken
Hier sta ik nu bij de waterbron
Laat het zo zijn
Dat het meisje dat naar buiten komt om te scheppen
En tot wie ik zal zeggen:
Laat me toch een beetje water uit je kruik drinken
En die dan tot mij zal zeggen:
Niet alleen u mag drinken
Maar ook voor uw kamelen zal ik scheppen
Laat dat de vrouw zijn die de Eeuwige bestemd heeft voor mijn meester
Nauwelijks had ik dit tot mezelf gezegd
Of Riwkah kwam naar buiten met haar kruik op haar schouder
Ze kwam naar beneden

In het land van mijn hart spreek ik met die mooie rooie
Die nauwelijks enkele weken gescheiden
Verloofd blijkt te zijn
Over twee weken gaat hij trouwen
Mazal Tov
Het raakt me
Ik ben zijn eerste vrouw
Altijd grote liefde gebleven
Nu is zijn oog gevallen op de vrouw
Die hij vroeger gewoon vriendin noemde
Collega van werk
En waar ik jaloers overstuur van raakte
Als hij afsprak
Wegen van de Eeuwige, ze zijn wonderlijk
Mijn ogen zijn weer naar de challemiezen
Morgen bellen naar het ziekenhuis
Niet fijn op de oogkliniek
Eerste dagen van het nieuwe jaar

Jezzebel,
Tussen water en water

Art: Pascale, ik-weet-niet-wat-story




This entry was posted in Jezzebel for Dummies, literatuur, Mooie Rooie, Own Art and tagged , , , , , , , . Bookmark the permalink.

Leave a Reply

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.