Voor mij waren het stappen waar flinke schouders onder moesten. Terug naar mijn afkomst, niet te ontkennen, Jodin, in de volksmond, zij, dat arische meisje om te zien, zo leuk voor de Joodse vriendjes die vielen op lange blondines om hun ouders te shockeren, deze was nog Joods ook.
Jodin, volgens de boeken en de wetten, geen concentratiekamp zou mij bespaard blijven als, ooit weer eens, als… Ik was er mee opgegroeid, maar met het Jodendom van de shoah alleen wilde ik niet leven. Kom nou, ik was van alles, toevallig ook Joods, en hoewel ik huilde kon ik ook lachen, en dansen en springen en zingen.
In Israël vond ik de Grote Liefde met wie ik in cirkels wilde wonen. Alles dat mijn omaatje vernietigd had en mijn moeder niet wist, ik ging het zoeken en teruggeven. Nu was het mijn beurt om te dragen.
Mijn eigen moeder kon me niet vertellen wat shabat was. Ik ben het gaan leren, heel precies, met de mooiste en wijste Joodse vrouwen in heel Nederland. Zij die mij vertelden over de liefde, over de dingen en de zaken en hoe dat gaat.
Veel later in Israël ging ik het waar maken. Met hem, mijn tweede Grote Liefde, de eerste is gestorven. En op een gezegende dag zal ik moed hebben om je dat precies te vertellen.
Met de tweede liefde ging ik trouwen. Hij met dat prachtige rode haar, vlammen van de Masjiach, koninkrijk dat nog moest komen, zoals David en Salomon. Man, ik wist het zeker, met hem wilde ik bouwen, een nieuwe tempel, nieuwe wereld aangebroken.
Met hem wilde ik voor altijd zijn, zoals ik geloofde, trouwen doe je één keer, dat is voor altijd, maar zo leek het, dat kon ik vergeten.
Helaas voor de heren rabbijnen, wat ze me ook vertelden, ik wilde niet buigen, want je weet hoe dat gaat, de wereld draait zoals zij draait op de heupen van een buikdanseres. Ik zal het je vertellen, hoe dat ging en hoe dat soms nog gaat, als een buikdanseres er eens haar best voor doet.
De eerste keer dat we dachten dat we trouwen konden vergeten, was toen dat akelige telefoontje rinkelde daar hoog in het gebouw van het rabbinaat in Tel Aviv.
Omdat staat en kerk niet gescheiden zijn, kun je niet anders. Voor een huwelijk, moet je je melden bij het tribunaal van rabbijnen. Hij en ik waren net aan het laatste verplichte nummer begonnen; een uurtje seksuele voorlichting. Of eigenlijk ‘huiselijke hygiëne’ zoals ze het noemen. Weken lang waren we in en uitgelopen, alles officieel, onze bruiloft was heilig, dat was als het bouwen van de tempel zelf. Overal waren we doorheen gerold. Uiteindelijk.
Want ook dit was een gevecht.
Ik vergeet het nooit meer, die allereerste keer dat we het rabbinaat binnenstapten. Ik was er klaar voor, mentaal tot de tanden gewapend. Ook over het rabbinaat heb ik de meest verschrikkelijke verhalen mogen aanhoren. Mensen die niet mogen trouwen omdat het niet duidelijk is of ze echt Joods zijn. Geliefden die huilend naar buiten komen omdat hij een afstammeling van een priestergeslacht blijkt te zijn en zij niet bepaald als maagd haar jawoord kon geven. Geen huwelijk dus.
Stelletjes die alle uitnodigingen voor hun bruiloft al verstuurd hebben en een onverbiddelijk “Nee. Geen sprake van,” van de opperrabbijn krijgen. Omdat deze godsdienaar, in al zijn wijsheid, heeft uitgerekend dat de aanstaande bruid ongesteld is op de dag van haar huwelijk.
Geloof me, verschrikkelijke verhalen. Maar je hebt geen keus. Je moet er doorheen. De enige andere oplossing is trouwen in een ander land. En dat wilde ik niet.
Ik was op oorlogspad die allereerste keer toen we dit gebouw inliepen. Ik wist dat al mijn papieren in orde waren, maar ik was voorbereid op een stevige verbale schermutseling. Want deze strijd heb ik vaker gevochten.
En terwijl we door de gangen lopen stel ik me voor hoe de rabbijn, bij wie we over enkele minuten zijn kantoortje binnenstappen, me aan zal kijken. Hoe zijn ogen over mijn lange blonde haren zullen gaan. Hoe hij zijn wenkbrauwen zal fronzen.
Hoe ik dan heel rustig mijn papieren op zijn bureau leg, mijn armen over elkaar vouw en hem aan blijf kijken. Totdat hij zich door de hele stapel heeft gewerkt. En ik wacht. Totdat hij de aanval begint. Hoe ik hem helemaal uit laat praten. En nog heel even wacht. Even. Een moment van ongemakkelijke stilte. Hoe ik hem met mijn vinger de handtekening van de Rabbijn onder mijn ‘joodverklaring’ aanwijs. Van de orthodoxe Portugese Synagoge in Amsterdam, zeg ik hem dan. Niet de Liberale, de Orthodoxe. En hoe ik vervolgens naar de telefoon op zijn bureau knik en hem adviseer even met het opperrabbinaat in Nederland te bellen.
Ik lust hem rauw deze man die zijn voet dwars gaat zetten. Ik knijp even in de hand van mijn Grote Liefde als eindelijk de deur naar zijn kantoor opengaat. Voor ons staat een vriendelijke man met een sympathiek gezicht, op zijn hoofd hangt een zwart leren keppel schots en scheef. Hij gebaart ons te gaan zitten en neemt zelf ook plaats. Wat kon hij voor ons doen?
We kijken elkaar een seconde aan en dan beginnen we.
We willen trouwen, vertellen we.
Dat vindt hij een goed plan, zegt hij. Hij is voor trouwen, grapt hij nog.
Jezzebel,
Amsterdam
Shabat shalom, moge het vuur je verwarmen, en de kaarsen je ziel verlichten, moge deze shabat één van liefde zijn, verwelkom haar, de koningin van alle dagen, zij die je huis laat schitteren en schijnen, vlammetje in het duister.
32 Responses to Terugkeer naar de tempel