Ik bel. Ze is overstuur, ik hoor het meteen.
“Och Jezz,” zegt ze, “ik hou van je.”
Ze heeft weer bonje, hetzelfde als toen met mij. Nu met haar twee beste vriendinnen. Ze is razend. Ze heeft zo’n ongelooflijke pijn. Zo eenzaam. Ze haalt uit met al haar kracht.
Ik weet het, ik weet hoe ze het doet. In haar vurig pleidooi is geen plaats voor een ander.
Dat is waar de bonje en haar pijn begint.
“Maar,” zegt ze, “ik begrijp het. Het heeft met dat weesmeisje in mij te maken. Oh, wat zijn we allemaal goed! Mijn moeder was goed, mijn vader was goed, iedereen was reuze goed, maar ík werd in een weeshuis gezet. Wat was dat mooi, dat prachtige land van ons, we hebben zelfs een écht weeshuis, en daar stopten ze mij in. Iedereen was zo overtuigd van zijn eigen enorme goedheid, daar was geen plaats voor mij.”
“Hmmm,” zeg ik.
“Oh wat zijn we toch prachtige mensen, Light amongst the nations. The people of no country going to a country with no people, en oh, wij hebben het enige humane leger in de wereld. Het is een leugen! Een grove leugen!” Ze is ziedend.
Ik ken haar wanneer ze zo is, dan is ze lelijk.
Ze vertelt verder, ze heeft het gezien. Gisteren was ze in Bi’ilin, om te demonstreren. Ze doet dat bijna elke week. Dat is wanneer ze de meeste pijn heeft. Maar telkens gaat ze er weer heen, mijn mooie denkende vriendin. Ze is tegen de zestig, met lange wapperende haren, helemaal alleen stapt ze tussen het traangas en de gummikogels door om de mensen daar te tonen dat zij hun ziet. Dat er ook anderen zijn, zij die de pijn van wat hen wordt aangedaan begrijpen.
Zarah is haar Arabische vriendin, meestal gaat ze bij haar schuilen, ze is bang voor de rookbommen en de kogels. Midden in de demonstratie wil ze niet zijn. De vorige keer werd ze geraakt door een elektrische shockkogel. Ze dacht dat ze het niet zou overleven. En wat zij doet is ook werkelijk gevaarlijk. Ik heb voor het nieuws gewerkt. Ik heb de beelden gezien. Dwars door het hoofd, van een cameraman of een toevallige Palestijn. Ik heb de paniek van de omstanders gezien als de schedel openbreekt en de vellen er bij hangen. Rubberkogels doden ook.
“Met z’n zessen waren ze,” gaat ze verder. “Vier mannen en twee vrouwen, jonge kinderen van dat humane leger van ons. Ze kwamen binnen, ‘Geef een ladder,’ was wat ze zeiden. Ze gingen het dak op en schoten hun kogels. Vóór de demonstratie begon. Gummie, traangas en elektrische shockkogels, er lag daar een baby!”
Ik luister.
“Dat prachtige land van ons, het is een leugen!”
En dan probeer ik het haar uit te leggen, maar ze wil het niet horen. Toch probeer ik haar te vertellen hoe bedreigend het is om de waarheid te zien. Want met de leugen, dat mooi patriottische gelijk, zijn zij opgegroeid. Waar blijven zij?
Zij en ik hebben er ook wel eens bonje over gehad. Als ik te dichtbij kwam, als ik vroeg naar de pilaren van haar overtuiging. En dan zeg ik het haar: “Jij bent niet anders dan die ander, zij die denken dat ze zo ongelooflijk goed hun best doen in hun gelijk. Zij zien die ander niet. Ook jij ziet niet hoeveel pijn het je vriendinnen doet als de bodem er onderuit valt.”
“Maar ze zien ze niet als mensen!” schreeuwt ze.
Ik probeer het nog een keer. Ik vertel over dat verleden, hoe het mogelijk was dat er een holocaust gebeurde, Joden werden niet als mensen gezien, zij waren ratten.
Ze pikt het alert op.
“Bedoel je te zeggen, dat wij hetzelfde doen als zij?!”
Dat is precies wat ik bedoel, als je een mens zijn waardigheid afneemt, hem demoniseert, kan iedereen elke misdaad begaan.
Eens waren we slaven, de woorden die straks uitgesproken worden aan iedere seidertafel. De uittocht uit Egypte. Pesach, erev chag, de avond van die feestdag is de eerste avond in mijn nieuwe huis.
In Israël is de grote lente schoonmaak al ruim een week aan de gang. Ik vind het een mooi symbolisch moment om mijn huis te betreden en te herinneren, eens zwierven we als een roepende door de woestijn, slaaf van de leugen.
Er zal een moment zijn dat de wereld luistert, want dingen gaan zoals ze gaan, zoals ze al eeuwen lang gaan.
Parels van een buikdanseres.
Jezzebel,
Tussenstop
Art: Hila Lulu Lin, Pninim (insides) 1
12 Responses to Eens waren we slaven