Het is voorbij. Mijn huis leeg. Op de muren de littekens en spinraggen van een leven voorbij. In een waas loop ik er doorheen. Ik ben alleen, nergens meer. Mijn huis, het leven dat ik had, het bestaat niet meer.
Ik zou bij mijn mooie denkende vriendin slapen. Maar ik gooi de plannen om. Ik krijg het niet voor elkaar deze ochtend. Werkelijk paniek als ook de elektriciteit uitvalt en er nog steeds zeiknatte lakens in de droger plakken. Geen warm water, geen licht en de verhuiswagen binnen een paar uur op de stoep.
Ik moet nog dollarkoersen en shekels omrekenen voor de dingen en de zaken die ik tegoed heb van de huisbaas. Belangrijke papieren sorteren. Wat mee te nemen, wat achter te laten. De laatste restjes. Het had gekund, gemakkelijk, als. Op de tast wordt dat dus toch paniek.
Ik prop de spullen waarmee ik me een maand – misschien twee – moet zien te redden voordat de boel weer op zijn plaats staat, in grote haast in een koffer, als het licht het weer doet en de droger begint te spinnen. Nog een tas voor de handbagage, externe brander voor de laptop, paspoort en een snelle print van de ticket in een andere tas. Loodzwaar, de laatste resten die ik sleep. Mijn lege leven puilt uit.
Ik bel haar, mijn mooie vriendin, maar haar eigen hoofd loopt om.
Ze schreeuwt, momentje, momentje, ze belt zo terug.
Ik onderbreek, krachtig en snel. Er is geen later. Het moment nu. De mannen al in huis, hoe laat is ze vanmiddag thuis, hoe laat kan ik komen.
Ze belt terug, zegt ze toch iets kalmer. Ook tot haar dringt het door.
Even later vertelt ze het probleem, we maken wel een bedje in de huiskamer.
In gedachten zie ik de troep die ik in paniek op het balkon heb gezet, voor de verhuizers om af te blijven. Dat wordt niets in deze chaos.
Ik laat het maar even zo.
De verhuismannen vragen om water. Maar ik heb niets, geen glas, geen bekertje, geen koffie en geen thee. Mijn huis is leeg.
En dan is hij er, ook hij in paniek deze ochtend. Hij moet en zal zijn gelijk halen bij de vrouw voor wie hij koos. Hij hangt nog even aan de telefoon. Ik loop weg. Ik kan dat geruzie niet aanhoren, de paniek in zijn stem, harde woorden, afgebroken zinnen.
Ik ga buiten in het zonnetje zitten en val stil. Ik weet het niet meer.
Daar gaan mijn schilderijen, ze vormen het grootste probleem. De doeken en kartonnen zijn te groot. Oprollen zegt er één. Maar het zijn er teveel. Hoeveel ruimte denk je dat dat gaat innemen. Ze kiezen voor de boel opplakkaten in enorme aan elkaar geplakte, joekels van platte dozen.
Hij komt zenuwachtig naar buiten gelopen. Het spijt hem, hij had het perfect voor elkaar, hij had eerder willen komen, maar zij.
Ik houd hem even vast. Samen heel stil. Zachtjes, strelen mijn handen zijn rug. Dan gaan we zitten en begint hij te vertellen.
Ik luister naar alles wat er mis ging deze ochtend. En ik vertel hem van de ellende met de elektriciteit.
Hij wist het, ook hij was deze nacht om vier uur aan het spoken. De buurt lag plat.
En dan moeten we lachen.
Hij gaat warme boreka’s en koffie voor de mannen halen.
Ik bel mijn mooie denkende vriendin.
Dit gaan we anders aanpakken.
Met het bed van het huis en geleende lakens van hem zal ik dit weekend in mijn eigen lege huis overnachten, alleen.
Ik heb het nog even nodig, de dingen en de zaken, het ritme dat van mij is.
Straks, als ik bij mijn moeder land, zal dit niet langer bestaan.
Maar dat is voor later.
Later meer.
Tel Aviv,
Jezzebel
Foto: Sleutels van mijn huis
Jongens, ik ben er tot zondag, want er zijn dingen en zaken die je niet kunt laten. En afscheid nemen doe ik het liefst op mijn eigen manier.
31 Responses to De plannen om