Het is begonnen. En ik ben er niet zo goed in. Met gekleurde handen – ik wilde ook nog even schilderen – scheur ik later deze dag de franjes van mijn ziel. Snippers vallen op een ijskoude vloer en groezelige vingers graaien er naar. Nog een doos open, weer een lade afgewerkt, de brokstukken van mijn leven.
Gisteren heb ik de badkamer doorgespit. Hotelshampoo’s, oude pleisters, vage pillen en uitgeknepen tubes heb ik weggesmeten. Het deed me niets. Ik verlang naar babyzeep en die ene tandpasta die je om de hoek kunt kopen. Geen postpakketten meer voor mij met de producten van mijn lijf. Ik kan er zelf weer voor zorgen. Het leek me lekker.
Vandaag is scheuren, oude rafels. Ik ben aan de geheime kamers van mijn hart begonnen. En mijn lichaam doet pijn. Ook dat, mijn schoot bloedt, een leegte niet gevuld.
Zij, dat ene schilderij waarin ik haar gevangen hield, is af. Geen excuus meer, zal ik nog, nog één keer? Met deze? Dat wordt schrikken.
Ik bel haar dapper op. Of ik nog een keer langs kan komen.
Ze is blij en enthousiast, maar wordt zenuwachtig als ze de datum hoort. Veel sneller dan ze dacht.
Ik weet het. Maar het is tijd, de hoogste tijd, tijd van Rambam; zo niet nu, wanneer dan? Want de wereld draait, zoals zij draait, zoals zij al eeuwen lang draait, op de heupen van een buikdanseres.
Voor morgen heb ik een afspraak met haar gemaakt.
Nog een schilderij te beoordelen, nog een keer uit de vlammen van haar kennis geboren worden. Ik verlang er naar.
Zij gaf me kracht om te geloven in wat ik prutsen noemde. Ze zag het direct. En nu schaam ik me, als ik denk aan de keukentafeltekeningen die ik verlegen op haar vloer uitspreidde.
Ik sprak de taal niet, vond ze, maar ze kon de power zien. Ik moest de taal leren, zei ze met klem.
Wat zal ik haar missen, zij die mij leerde met mijn buik te spreken.
Hebreeuws heb ik nooit goed onder de knie gekregen. Dat maakte haar woedend, ze kon zich niet op het niveau uitdrukken dat ze wenste. Maar samen spraken we van binnenuit. Ze schrok nooit. En soms was ze woedend. Als ze zag dat ik schuilde, dat ik niet durfde en laf ‘iets moois’ had gemaakt. Daar had ze de grootste hekel aan, als ik mezelf niet gaf.
Ik wil weten wat ze zegt morgen, als ik haar mijn laatste werk laat zien. Door haar ogen zal ik bepalen, gaat het mee of laat ik het hier.
Slechts de flarden die ik achterlaat.
Shavuah Tov, morgen meer.
Tel Aviv,
Jezzebel
Art: Southern Gothic, Maggie Taylor
13 Responses to Flarden die ik achterlaat