“Wat zou je denken van…” haar lippen tuiten gulzig, haar lange blonde haren glooien als een paradijselijk landschap over haar oude schouders, haar huid is verkreukeld, maar ik vind haar mooi. Aan de toon van haar stem hoor ik dat wat het ook is, zij er heel wat van denkt.
“Noe…” gebiedt ze ongeduldig als ze ziet dat mijn gedachten zwerven als kinderen van bedoeïnen. Ze heeft graag al mijn aandacht voor zichzelf. “Zou je mee willen gaan naar Het Huis van het Oosten en het Westen?”
Ze heeft me te pakken. Vergeten ben ik de zwoele zomernacht, de pracht van haar lachend, gerimpeld gezicht en het niet omlijnde plan om als een vlinder over de boulevard te fladderen op onze fietsen.
Door haar sjees ik tegenwoordig door de levensgevaarlijke straten van Tel Aviv. Ik wilde dat nooit, ik vond het zo onaangepast, zo Hollands, maar zij wist me over te halen. Op een middag gaf ze me de fiets van haar zoon, “probeer het nu maar, hij is met vakantie.”
Samen zwierden we dwars door de stad. Ze wist dat ik me niet verdedigen kon toen de zon half achter de dorre takken aan de brede Rotschild Boulevard zakte. Over de gehele breedte van de promenade waren de mooiste woorden gespannen, gedichten uit de harten van Israëls beste schrijvers. Toen was ik verkocht. Voor de rest van mijn leven zal ik door de straten blijven peddelen op zoek naar de woorden die me raken, onverwacht.
“Het Huis van het Oosten en het Westen,” vraag ik nogal dom.
“Kom mee,” beveelt ze. Voor domheid heeft ze weinig geduld.
Ze neemt me mee naar een prachtig huis midden in Jaffo. Een gebouw uit de tijd van het Ottomaanse tijdperk, toen de Turken nog hun mystieke staf uit duizend-en-één-nacht over dit gebied zwaaiden. Tegenwoordig is het een plek voor zij die zoeken. Zij die het ook niet zo goed weten. Zij die naar het Verre Oosten reizen op zoek naar eeuwige liefde en de voor altijd durende vrede. Een schaars product in het land van mijn hart.
Er is een optreden van een band deze zwoele zomeravond. Jonge, mooie mannen met de gloed van de ondergaande zon nog in hun ogen, spelen hun ziel. Ze zijn gevlucht. India werd het land van hun verlangen na de diensttijd. Met lange, ranke vingers slaan ze op de trommels, bespelen ze de harmonica’s en al die andere instrumenten die me in het diepst van mijn zijn laten trillen.
“Hineh ani, koeli shelchah,” zingt de man met de diep zwarte ogen en de opgeheven handen. “Hier ben ik, alles van mij, van jou.”
De woorden uit een Joods gebed op Indiaanse muziek gezet laten me nooit meer los.
Tel Aviv,
Jezzebel
22 Responses to Hier ben ik, alles van mij, van jou