“Wens me gezond,” gebiedt hij al uit de verte met rauwe stem en stotterende schokken door de stompen van zijn gebit. Een klodder tabak blijft op zijn kin plakken.
Het meisje glimlacht lief, doet een paar stappen naar voren en schenkt hem een plasticbekertje ijskoud water met blaadjes munt in. Zo lekker dat we er allebei stil van worden. We kijken elkaar aan en dan weer terug naar de om gezondheid bevelende stadszwerver en de lieve serveerster.
Ik wil dat ook.
“Wens me nog een keer gezond! En nog een keer! Laatste keer, wens me gezond!” blijft hij bedelen.
Maar mijn water, in een echt glas met een minuscuul geconfectioneerd partje citroen, is niet half zo lekker als dat van hem. Bij mij wordt het met ongeïnteresseerde gebaren – het is tegen lunchtijd en druk – op mijn tafeltje gezet.
En ik durf haar niet om gezond te vragen.
Tel Aviv,
Jezzebel
Eerst maar de kleintjes, die een verborgen schoonheid inhouden….
Je maakt me aan het lachen, man hij was zo mooi.
De stadszwerver, toen ik sprak met de vrouw die me verraden zou, zij, de moeder van alle gevoelige vrouwen, die een slang werd en tang was, toen ze haar tong in tweeën spleet.
Oh man, wat ben ik toch blij dat jij ze gevonden hebt, die parels die niemand zag.